Er was een tijd (zeg: 30 jaar geleden) dat je als advocaat-stagiaire 2 arbeidsvoorwaarden had: salaris/vakantiegeld, en vakantiedagen. Als je solliciteerde was je één van de 900 kandidaten, en als je geluk had: één van de 600 kandidaten. Als je dan al niet cum laude afgestudeerd was (zoals ik), lag je brief al snel op het stapeltje “afwijzingen”.

Ik herinner me nog wel de vele creatieve bochten waarin sommige sollicitanten zich wrongen om toch maar boven op de stapel te komen en voor een gesprek uitgenodigd te worden (de leukste die me bijgebleven is, was een sollicitant die als bijlage bij zijn sollicitatie alvast een concept-afwijzingsbrief voegde).

Je maakte wel wat mee: zo arriveerde ik een keer met 5 mede-sollicitanten tegelijk op een sollicitatiegesprek. Het kantoor had kennelijk besloten om ons alle 5 tegelijk te spreken, zonder ons daarover in te lichten.

Een andere ervaring: ik kwam bij een partner van een wat groter kantoor op zijn kamer en hij was bezig met stukken controleren Daar ging hij nog 20 minuten mee door. En ik zat daar maar. En ik had het lef niet om op te staan en te vertrekken. Immers, voor mij 899 anderen.

Of die keer dat twee partners onderuitgezakt in een luie fauteuil zaten en mij, met keurig rokje-tot-net- boven-de-knie, op een hoge barkruk zetten. Ik voelde mij naakt. Het gesprek ging helemaal niet over de baan maar over niet ter zake doende onderwerpen zoals wat je vader had gedaan en wanneer je aan kinderen ging beginnen. Ik was destijds helemaal niet opgewassen tegen deze dynamieken.

Hoe dan ook: uiteindelijk kreeg ik een plek op een fantastisch klein kantoor, met een fantastische patroon met wie ik tot op de dag van vandaag nog contact heb, en van wie ik gruwelijk veel heb geleerd. Toen mijn stage voorbij was en het gesprek over het medewerkerschap plaatsvond, heb ik gevraagd om pensioen op te kunnen bouwen. Ik werd niet-begrijpend aangekeken want: “Jouw man bouwt toch pensioen op”. Tja…. Het was ook de tijd dat, als je een huis kocht met je man, het salaris van mij maar voor de helft meetelde (want: vrouw = kinderen = deeltijdwerken = lager inkomen = minder afloscapaciteit).

Gelukkig is er veel veranderd: er een grote arbeidskrapte. Met name de mensen met 3 tot 10 jaar ervaring schijnen niet aan te slepen zijn.

Inmiddels zijn er ook heel veel kantoren die wél iets geregeld hebben voor hun personeel: een oudedagsvoorziening, een voorziening bij langdurig ziekte etcetera. Lees mijn vorige bijdrage hierover op de dejuristprofielbank.

Toch kom ik nog vaak kantoren tegen die het bar slecht geregeld hebben en die daar pas achter komen als één van de medewerkers een enorme inkomensterugval heeft gehad. Dan hebben ze spijt dat ze niet wat beter geregeld hebben. Het komt ook voor dat een kantoor het niet alleen niet goed voor het personeel geregeld heeft, maar dat de partners het voor zichzelf ook slecht geregeld hebben. Vaak met het argument: “de salarissen zijn uitstekend, onze mensen moeten het zelf maar regelen”.

Terug naar pensioenen: het nieuwe pensioenakkoord is na 15 jaar eindelijk aangenomen. Als de pensioenpremie voor alle leeftijden een vast percentage moet zijn, beschikbare premieregelingen met een “leeftijd stijgende” staffel dus niet meer mogelijk zijn, en er bij de transitie naar de nieuwe regeling een adequate compensatieregeling aangeboden moet worden voor werknemers die er in pensioenopbouw op achteruit gaan, sluit ik niet uit dat “pensioen” vaker op de agenda staat in sollicitatiegesprekken. Het lijkt mij een mooi moment voor kantoren om hieraan aandacht te geven om de War on Talent aan te kunnen.

Eerlijk gezegd: het verzoek waarop ik de reactie kreeg dat mijn man toch pensioen opbouwde, werd vooral ingefluisterd door mijn moeder. Ik was nog een jonge meid en totaal niet met mijn oude dag bezig. Inmiddels scoor ik nog niet zo hoog op de “ouwe zak”-index van Japke-d. Bouma in NRC van 5 juni jl. (hoewel mijn collega’s vinden dat ik hoger scoor) maar mijn moeder had 30 jaar geleden wel gelijk.

Mariëlle van de Weijenberg